ROEPING
Credo in unum Deum,
Patrem omnipotentem, factorem caeli et
terrae,
visibilium omnium et invisibilium.
Et in unum Dominum Iesum Christum,
Filium Dei unigenitum,
et ex Patre natum ante omnia saecula.
Deum de Deo, Lumen de Lumine,
Deum verum de Deo vero,
6 Jaar oud was hij, toen die Latijnse tekst dagelijks
in zijn koppie werd geheid. Voor het altaar zat ie op zijn knietjes, in gebed
verzonken als een kleine heilige. Onder de zwarte toga die hij moest dragen
zweette ie behoorlijk. De lakenstof van de witte superplie die om hem heen
gedrapeerd zat ritselde: het misdienaarhemd was hem twee maten te groot. Het
geschitter van het paarse goudbrokaten kazuifel van de priester naast hem verblindde
hem. De wierookgeur maakte wee en dromerig; maar aan de zijde van de celebrant was
hij flink en prevelde op zijn manier:
Confiteor unum baptisma in remissionem
peccatorum.
Et expecto resurrectionem mortuorum,
et vitam venturi saeculi.
Amen.
Een immens misboek sjouwde hij van rechts naar
links op het altaar, want dat hoorde zo, halverwege de mis. Daarna sleepte hij
een kan met water naar de priester die op de rechter hoek van het altaar netjes
zijn handen wilde wassen vóór de eucharistieviering. De kleine man had geleerd
dat bij die viering brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van
Christus. Een kind van 6 gelooft in toveren, dus hij hielp de goochelaar graag.
Na de wijding van brood en wijn was hij de eerste die een ouweltje op zijn tong
gedrukt kreeg. (Niet aankomen, want lichaam van Christus!) Dit waren toch
dagelijks mooie momenten.
Dag na dag zat hij meer dan een half uur blijmoedig
in deze totale betovering. Priester en oude mensen zagen met vertedering de
onschuldige dienstbaarheid van de kleine misdienaar. Ze knikten goedkeurend en streken
hem met hun knokkelige vingers door zijn witte blonde haren wanneer ze daartoe
de kans kregen. De jongen waande zich in de kapel van het bejaardenhuis als in
de hemel. Alles was er veilig en vertrouwd, er was een sfeer waarin hij werd
opgetild naar ‘het hogere’ alsof het volk Gods deze kleine man wilde offeren
aan de godheid zoals ooit de Inca’s kinderen offerden aan de zonnegod Inti.
God had hem geroepen, zo dacht ie: priester
moest hij worden net als de rector in het huis en de paters in de parochiekerk.
Voor hij er erg in had was hij er zelf heilig in gaan geloven. Toen de 5de
verjaardag van broerlief werd gevierd liet hij zich thuis achteloos tegenover
een tante die vroeg wat hij wilde worden ontvallen: ik word later priester. In
de huiskamer viel even een ‘gewijde stilte’. Een misdienaar met grootse plannen
had de tijd even stil gezet. Zo daar had de familie even niet van terug. Mocht
God de kleine man inderdaad geroepen hebben dan paste hier een gelovig respect.
Weg was de aandacht voor de jarige job, de geroepene kwam even vol in de
belangstelling te staan. Misschien was het hem daar ook om te doen, maar dat
deed even niet ter zake. God riep!
Wat hij teweeg had gebracht was hem niet
ontgaan. Volledig overtuigd van de roeping groef hij zich in: priester willen
worden had natuurlijk consequenties. Hij werd een nog ijveriger misdienaar.
Zijn ouders confronteerde hij met zijn vrome wens en van lieverlee informeerde
hij iedereen die ernaar vroeg. Want ze moesten het allemaal weten, er was geen
ontkomen aan. Later zou ook hij voor het altaar staan en de mensen zegenen, ze
vermanend toespreken, onbegrijpelijke teksten voorlezen en zingen. Hij zou
prachtige kleurrijke kerkgewaden dragen, stralende gouden monstransen
ronddragen, zwaaien met het wierookvat, met de wijwaterkwast gewijd water over
de beminde gelovigen uit sprenkelen. Dikke boeken zou hij lezen van voor naar
achteren; Latijn, de taal die hij nu niet begrijpend slechts kon prevelen, zou
hij leren en begrijpen. Hij zou op luide toon de Gregoriaanse liederen ter ere
van God staande voor het altaar zingen. Het orgel zou klinken en hij zou niet
anders dan vreugde brengen bij het kerkvolk dat dankbaar naar hem zou opkijken.
Hoe doet een kind dat? Jarenlang volhouden dat
hij een geroepene is. In de vijftiger jaren groeide de misdienaar op in de
beslotenheid van de Roomse gemeenschap. De jaren van het Rijke Roomse Leven. De
jaren van de absolute zekerheid van de Roomse zuil. Zijn actieradius was niet
veel meer dan die van de kleine provinciestad waarin hij woonde. Thuis werd
alleen naar de KRO geluisterd, naar
pater Henri de Greve en vooral naar de Paus. Er waren de dagelijkse missen,
kindermissen, de zondagsmis, veel missen op hoogtijdagen zoals Kerstmis en
Pasen. Als misdienaar ‘pakte’ hij er dan drie op één dag. Drie missen op één
dag, dat leverde heel wat genade op en die was nodig om te zijner tijd in de
hemel te komen.
In de vijftiger jaren van de vorige eeuw leefde
de katholieke gemeenschap zo kort na de verwoestende oorlog in een middeleeuwse
sfeer van religieuze schijnzekerheden compleet met wijwater en wijwatertakje om
het huis te besproeien als het ging onweren. Wijwater haalde je op Paaszaterdag
op in een lege fles. Op school werd genoteerd of je ’s morgens naar de
kindermis was geweest. Een pasgeborene werd in de kerk gedoopt, een zesjarige
mocht voor het eerst ter communie, een groot feest; een twaalfjarig kind ‘deed’
in de kerk de grote communie, de bisschop kwam ieder halfjaar om het vormsel
aan kinderen toe te dienen. Al op de lagere school moest je iedere maand
biechten. Al jong leerde je over je zondigheid na te denken. Op school kreeg je
natuurlijk godsdienstles en je werd geacht de catechismus uit het hoofd te
leren. Dat er een wereld was buiten de beslotenheid van de kerkgemeenschap was
een kind nauwelijks bekend, “andersdenkenden” kende hij niet of hij had geleerd
dat ze ‘het kwaad’ vertegenwoordigden. Achter het IJzeren Gordijn werden de
mensen gehersenspoeld werd hem verteld. Maar de Roomse kerkgemeenschap van de
kleine provinciestad was eigenlijk niet veel beter af.
Zes lange jaren, gedurende de gehele lagere
school periode bleef de kleine misdienaar er met grote volharding van overtuigd
dat God hem geroepen had. Tenslotte was iedereen in zijn omgeving die mening
toegedaan. En dat betekende dat hij naar een kleinseminarie moest, de
vooropleiding voor het priesterschap. Eenmaal daar geïnterneerd bad hij elke
morgen tijdens het ochtendgebed: “Wij danken u Heer, dat wij hier ver van de verdorvenheid van de wereld bijeen
zijn gekomen om u te dienen!” Enfin kom daar nog maar eens om vandaag de dag.
Nawoord
Bijna vier jaar na het begin van zijn
internering verstoorden hormonen en meisjes definitief de schone religieuze
droom van de kleine misdienaar. Hij was groot geworden. De puber in hem was
ontwaakt. Die had geen boodschap aan een veronderstelde roeping. Maar de oude
man fluistert nu: toch was het een mooi idee!
Velp, 16 juni 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten